Microfauna van het bodemleven
Bodems zitten vol leven. Kleine kriebelbeestjes die helpen bij de vertering van organische stof naar bruikbare voedingsstoffen voor onze planten, CO2 en water.
Sommige zie je met het blote oog. Pissebedden, regenwormen, mijten, springstaarten en al hun vrienden wonen met plezier in jouw achtertuin. We noemen hen macro-organismen.
Micro-organismen zijn minder makkelijk te herkennen. In één koffielepeltje bodem kunnen tot 10 miljard bacteriële cellen aanwezig zijn, maar ook meters fijne schimmeldraden, kleine wormpjes (nematoden), eencellige eukaryoten (protisten) en nog veel meer.
Tussen de macro- en de micro-organismen bevinden zich ook nog de reuzemicro-organismen. Zij zijn nog steeds heel klein, maar de grootste exemplaren kan je al met het blote oog zien. Deze protozoa hebben schattige namen als raderdiertjes, trilhaardiertjes, pantoffeldiertjes en amoeben.
Samen maken ze deel uit van het bodemvoedselweb, de bodembiologie. Drukbevolkt, maar toch vaak nog onbekend. Want wanneer is de laatste keer dat jij goed naar de aarde in je tuin hebt gekeken?
Hoe komt het dat we er zo weinig over weten? Dat komt doordat onze onderburen niet makkelijk te bestuderen zijn. Veel van de bacteriën die in de bodem leven, zijn tot op heden niet te kweken in het laboratorium. Het gedeelte dat we kunnen cultiveren, zoals dat heet, is slechts 1 tot 5%. Met andere woorden, er is nog 95 % te ontdekken! Voor de schimmels en protisten is het percentage dat we kunnen kweken zelfs nog kleiner. Biologen hebben dus nog een enorm werk voor de boeg. We weten meer over de sterren in ons melkwegstelsel dan het leven onder onze voeten, en daar willen we met Bodemleven verandering in brengen.
Door mee te werken aan het onderzoek ga je helpen een tipje van de sluier mee op te lichten. Op basis van de 1.000 bodemstalen gaan wij in het labo aan de slag om het bodemleven te karakteriseren met nieuwe DNA-technieken. Hoe dat in zijn werk gaat, dat lees je hier.